(Vanuit Villa Sabandari, een boutique resort in Ubud schrijft Tina over Taal en Vlinders)

De Indonesische taal (ofte Bahasa Indonesia) zit eenvoudig in elkaar. Geen vervoegingen, geen meervouden, geen werkwoordstijden en ook geen trappen van vergelijking. Dus geen onbegrijpelijke, van alle logica ontdane bouwsels als Goed-Beter-Best. Nee, het Indonesisch voegt een woordje toe om een gradatie aan te geven. Voor de overtreffende trap is dat woordje Paling. Als je wil zeggen dat je supergrote honger hebt zeg dan : Saya (=ik) paling lapar! Als je daarna vindt dat je superlekker gegeten hebt zeg dan : Paling enak!

Alles is hier Paling.

De beesten, de bomen, de bloemen en de aanhoudende geluiden. Stil is het nooit. Niet overdag, niet ’s nachts. Krekelsonates wisselen af met kikkerconcerten. Het hanengekraai overstemt het eendengekwek. En de kevers brommen, de gekko’s lachen en de tokehs tokken. Daarenboven fluit elke vogel zijn eigenzinnig frivool deuntje. (Voor de ouderen onder ons : De Polifinario van Toon Hermans voelt zich hier prima.)

Stil blijft alleen de vlinder. De vuistgrote zwarte vlinder die mij sinds gisteren overal achtervolgt. Eerst dacht ik dat het een zwaluw was. Of een vleermuis met een slaapstoornis. Maar het is wel degelijk een vlinder. Hij vliegt, traag klapwiekend, in gerichte rechte banen alsof hij ergens naar op weg is. Fladderen past niet bij zijn imposante duistere verschijning. Vreemd is dat hij nergens landt, hij zweeft hoog boven de bloemen. Het is geen honing wat hij zoekt.

Ik loop permanent met mijn fototoestel in aanslag maar krijg hem niet te pakken. Zelfs Google laat me in de steek; verder dan de angstaanjagende symboliek van zwarte vlinders kom ik niet.

Appendix

Zou het de Papilio Memnon kunnen geweest zijn?