Het beklimmen van de trap naar het huis van Njong Pai was moeilijk.

Vooral voor de ademhaling dan. En voor de zweetklieren.
Al bij al viel het voor de benen en de rug nog goed mee.
Het afdalen was andere koek en dat had ik niet verwacht.
Voor we het huis van Bu Minggus bereikten voelde ik een raar gevoel in mijn linkerbeen.
Of er geen kracht meer inzat.
De korte pauze tijdens het bezoekje aan de weduwe van Bu Minggus loste het probleem niet op.
Het werd alleen maar erger en ik moest me met m’n linkerhand vasthouden aan het muurtje, aan de zijkant van de trap.
In m’n rechterhand een wandelstok.
Ver voor mij zag ik Saar, Willy en nog een aantal mensen.
Niemand keek om.
Njong Pai bleef in mijn buurt en werd ongerust.
Ik ook.
Eindelijk beneden liet ik aan Saar weten dat ik een verlamd gevoel had in mijn linkerbeen.
Er was een auto besteld die ons terug zou brengen naar Latuhalat.
We stopten eerst bij het graf van Bu Minggus en daarna bij dat van Oma Tua.
De graven liggen vlak naast de weg.
Oma Tua’s graf ziet er onverzorgd uit.
Een opschietende bananenboom heeft zich door het dakje van gevlochten gras geboord dat boven het graf is gemaakt.
Het uit- en in de auto stappen kostte me veel moeite.
We namen afscheid van Njong Pai en reden door naar Ambon om daar wat te eten.
De chauffeur raadde restaurant ‘Barcelona’ aan.
Hij stopte aan de overkant van de straat.
Ik werd ondersteund om de straat over te steken. Door wie weet ik niet. Ik was teveel met mezelf bezig en met een krampachtige poging om met dat half verlamde linkerbeen het restaurant te halen.
Bij het opstappen van de stoep lag ik plots op de grond.
Mijn rechterbeen had het ook begeven en de helpers konden me niet tegenhouden.
Er werd gegild en gesleurd om me weer overeind te krijgen.
Dat lukte op één of andere manier en ik werd naar een stoel gesleept/gedragen, half strompelend.
Het was of iemand een schakelaar had overgehaald. Het ene moment stond ik nog, zei het niet erg stevig, en een tel later lag ik tegen de vlakte.
Het duurde even voor ik me realiseerde dat dit mogelijk de eerste stap geweest was in het aangekondigde verlammingsproces.
Een specialist van het Universitair Ziekenhuis in Gent heeft me in juni 2006 al laten weten dat de problemen met mijn ruggenwervels vroeg of laat kunnen/zullen leiden tot verlamming door het afknellen van het ruggenmerg tussen de lumbaalwervels L2 en L3.
“Zou dit het begin van het einde zijn?” vroeg ik aan Saar.
Ik hoopte op een relativerende opmerking maar ze keek me bedrukt aan en zei dat ze dit beangstigend vond.
We bestelden enkel te drinken en reden daarna door naar ons guesthouse in Latuhalat. Een boutique hotel kan je het met de beste wil van de wereld niet noemen.
Het was donker in de auto. Niemand heeft die paar tranen gezien.
Bij het uitstappen zakte ik weer in elkaar, ditmaal nog in de auto.
Het duurde maar even. Met behulp van een aantal sterke armen werd ik naar de kamer gebracht en op bed gelegd.
De anderen gingen eten in een hotel in Amahusu.
Ik bleef achter met mijn gedachten.
Hoe moest dat nu met dat boutique guesthouse in Ubud?
Droomvakantie Bali? In een rolstoel?
Misschien was ik alleen maar onvoorbereid en zonder conditie aan de afdaling begonnen en was het louter een spierprobleem? Vermoeidheid?
Met die gedachte raakte ik in slaap.
De volgende ochtend ging het lopen redelijk.
Een paar dagen later leek het of deze episode nooit had plaatsgehad.
Ik houd het op vermoeidheid; daar valt mee te leven.