nodurians‘Nog een stukje doerian oom?’ vroeg Willy.
Het was duidelijk haar bedoeling om te testen of mijn goedkeurend gesmak bij het  proeven van het eerste stuk geen bluf was geweest.
Ik knikte en stak de zachte massa in een keer in mijn mond. De vrucht smaakt wat zoetig, likeurachtig, een explosie van rijp geel fruit.
De geur is dan weer een ander verhaal.
Doerian, moet ik toegeven, stinkt.
In Singapore vind je verbodsborden waarop naast ‘no smoking’ ook ‘no durians’ staat.
Dat betekent toch al wat.
Maar een rijpe camembert verspreidt ook een bedenkelijk aroma en toch vind ik het lekker. Met een stuk knapperige baguette en een beetje beurre d’Isigny. Heerlijk.
Je moet openstaan voor nieuwe smaakervaringen houd ik mezelf steeds weer voor. Je stijgt ook vaak een paar treden op de acceptatieladder wanneer je eet wat de autochtonen eten.Uit mijn eerste cursus Bahasa Indonesia herinner ik me een passage waarin de toerist zegt ‘Aduh, ini bau apa?’ (Sjongejonge, wat is dit voor een stank!) waarop de Indonesiër repliceert ‘Ini tidak bau pak, ini wangi durian, raja buah’  (Dit is geen stank meneer, het is de geur van de doerian, de koning van de vruchten).
Dat vat het zo’n beetje samen.
In het Nederlands heb je ook die nuances. Het parfum, het aroma, het boeket, de neus, de geur, de reuk, de stank.
Wat een aroma is voor de één is een stank voor de ander.
In mijn vorig leven had ik in dit verband een akkefietje met een van mijn werknemers.
Hij gaf me een eerder slappe, klamme hand. Wellicht was hij nerveus.
Het was voor het eerst sinds zijn indiensttreding als magazijnier, zo’n drie jaar eerder, dat hij in mijn kantoor kwam. Hij zat wat raar op het puntje van de stoel die nochtans erg comfortabel was, wat verend en met armleuningen. Zijn armen had hij hoog op de borst gekruist, zoals je zou verwachten van een scholier die bij de directeur  moet komen omdat hij iets mispeuterd heeft. Zijn haar zat in de war en er speelde een zenuwlachje om zijn mond.
Ik veegde ongemerkt mijn hand af aan mijn broekspijp.
De zaken gingen al een tijdje niet zo best en dat merkte hij natuurlijk aan de hoeveelheid verzendingen die hij moest klaarzetten. In het begin van zijn loopbaan in het bedrijf, was hij gewoon heftruckchauffeur en voerde hij uit wat de hoofdmagazijnier hem opdroeg. Al snel maakte hij promotie, werd verantwoordelijk voor de Duitse exportorders en kreeg een eigen kantoortje. Het doemscenario van een nakend ontslag spookte misschien wel door zijn hoofd.
Daarvoor had ik hem echter niet uitgenodigd. Hij was een harde werker, plichtsbewust en betrouwbaar bovendien. De zaken zouden nog veel slechter moeten gaan voor ik zijn ontslag zelfs maar zou hebben overwogen.
Dat wist hij natuurlijk niet.
De weeë geur had me intussen bereikt en ik bood hem een sigaret aan. Ik stak er zelf ook een op en was dankbaar voor de blauwe wolk die al snel tussen ons hing.
Precies een week daarvoor hadden er drie stoelen voor mijn bureau gestaan. Het was geen leuk gesprek geweest. De driekoppige delegatie vertegenwoordigde zowel de arbeiders als het kantoorpersoneel en ze hadden het onderhoud blijkbaar grondig voorbereid. Precies daarom was het geen leuk gesprek. Het miste spontaneïteit.
De oudste van het trio voerde het woord. De andere twee knikten op het juiste moment ja of nee al dan niet  vergezeld van instemmend of afkeurend gemompel. Het ging om een van de magazijniers zo bleek al snel. Die van de Duitse orders. Ze hadden nu lang genoeg gezwegen. Als er geen verbetering kwam zouden er goede werknemers hun ontslag geven want ze hielden het niet langer uit.
Ik vroeg hen toch iets specifieker te zijn.
‘Hij stinkt meneer, hij stinkt verschrikkelijk.’ Erg cru gesteld maar het was wel duidelijk.
Het bleek nog te harden in het magazijn, dat was een grote ruimte en ze kwamen niet te dicht bij hem in de buurt. Wanneer ze in zijn kantoortje moesten zijn of wanneer hij met documenten bij de mensen van de administratie kwam, was het niet uit te houden. In de zomer ging het nog, dan werden ramen en deuren open gezet om snel te luchten. In de winter bleef die lijfgeur heel lang hangen vertelden ze, de neuzen opgetrokken als was de man lijfelijk (nou ja) aanwezig.
Ik beloofde er werk van te maken maar besefte, toen de delegatie de deur uit was, dat ik geen flauw idee had hoe ik dit moest aanpakken.
Je kunt je er tenslotte niet van afmaken door onder vier ogen tegen de beste man te zeggen ‘Je stinkt kerel, doe daar wat aan!’

(wordt vervolgd)