Een rustig hotelletje in Ubud bouwen en daar het onze gasten naar de zin maken tijdens hun vakantie op Bali, dat was de bedoeling.
We hebben ons van bij het begin van ons bouwproject voorgenomen alles volgens de regels van de kunst te doen.
Netjes een bouwvergunning aangevraagd, verblijfs- en werkvergunningen in orde gebracht, een Indonesische firma gesticht, ons op gezette tijden gemeld bij de politie en ga zo maar door.
De Indonesische vlag is rood en wit en ik begin hoe langer hoe meer te denken dat het rood moet staan voor ‘red tape’.
Al in april had ik een meeting gevraagd met Pak Mis, het hoofd van de banjar, de lokale gemeenschap. Toen de uitnodiging zonder gevolg bleef ben ik de kepala banjar zelf gaan opzoeken in zijn winkeltje. Hij stemde toe thee te komen drinken. Wanneer dat dan zou zijn, had ik gevraagd. ‘Besok’ had hij geantwoord. Besok betekent ‘morgen’. De hele dag heb ik gewacht op Pak Mis; en de volgende dag en de hele week erna.
Pak Mis kwam niet.
Dewa, onze chauffeur en inmiddels zowat onze ombudsman voor Balinese aangelegenheden, moest een beetje lachen toen ik hem vertelde dat Pak Mis had beloofd ‘morgen’ langs te komen.
Morgen’ is in Bali, en eigenlijk in heel Indonesië, een flexibel begrip. Het betekent niet letterlijk ‘de volgende dag’ zoals wij westerlingen in al onze naïviteit veronderstellen. Neen, ‘morgen’ is een onbepaald moment in de toekomst. Net zoals ‘kemarin’ (gisteren) een onbepaald moment in het verleden is.
Enfin, ik stuurde Dewa opnieuw naar Pak Mis in de veronderstelling dat de communicatie dan iets duidelijker zou verlopen. En jawel hoor. Diezelfde namiddag zat hij, met Dewa erbij als vertaler, bij ons thuis thee te drinken. Ik legde hem uit waar we mee bezig waren en dat we de bedoeling hadden ons in de lokale gemeenschap te integreren en respect wilden opbrengen voor de lokale gebruiken en tradities. Het bezoek duurde anderhalf uur en we gingen uit elkaar met de belofte dat hij een keertje zou terugkomen met zijn vrouw; die was namelijk al in Europa geweest en sprak veel beter Engels dan hij.
Ik veronderstel dat ‘een keertje’ nog verder in de toekomst ligt dan ‘morgen’, maar dat zien we dan wel weer.
Socialisatie is een stap in het proces om de exploitatievergunning voor het hotelletje in orde te krijgen. Het betekent concreet dat er een meeting plaats moet vinden met de dorpsraad om het project toe te lichten en te laten goedkeuren. Je hebt immers 15 handtekeningen nodig van leden van de banjar om je vergunning te kunnen krijgen. De lokale gemeenschap heeft op Bali erg veel macht, vandaar waarschijnlijk deze volksraadpleging.
Na maanden van uitstel had dan eindelijk gisteravond de socialisatie plaats in het gemeenschapsgebouw van de banjar. Eigenlijk een grote, halfopen ruimte waar de mannen van het dorp regelmatig samenkomen. Vrouwen worden niet toegelaten.
De samenkomst was gepland om 19u en om kwart voor zeven kreeg ik al telefoon. Iedereen was aanwezig en ze wachtten op mij. Normaal is er dus absoluut nooit iemand op tijd voor een afspraak, jam karet weet u wel, en nu was ik de laatste op het appel!
Zo’n 50 mannen, allemaal in traditionele dubbele sarong, selendang en hoofddeksel stonden buiten te wachten. Bijna evenveel bromfietsen kris kras voor het gebouw geparkeerd. Gelukkig had ik op aanwijzing van Dewa ook een sarong aangetrokken. De sandalen bleven op een hoopje voor de poort achter, net zoals bij het binnengaan van een moskee. In het midden van de ruimte stond een laag rechthoekig tafeltje. De pas verkozen voorzitter nam daar achter plaats en mij werd de plek naast hem aangewezen. Door de drukte had ik niet gezien dat er nergens stoelen stonden. Iedereen ging soepel in kleermakerszit. Iedereen behalve ik natuurlijk. Zo goed en zo kwaad mogelijk nam ik een zithouding aan die niet al te veel uit de toon viel, veilig verstopt achter het tafeltje en onder mijn breed uitwaaierende sarong. Dat werd dus geen rugvriendelijk onderonsje.

In U-vorm voor ons tafeltje zaten 50 Balinezen de bleke snoeshaan aan een nauwgezet onderzoek te onderwerpen. De voorzitter kwam eerst aan het woord, daarna volgde een vragenronde uit het publiek. De toon was niet vriendelijk maar ik begreep er bitter weinig van. Bepaalde sprekers verhieven hun stemmen en keken me boos aan. Als laatste kwam Pak Mis aan het woord. Hij sprak lang en ook soms op luide toon, maar niet tegen mij, wel gericht tot de anderen. Later vertelde Dewa dat iedereen boos was omdat we al ver stonden met het project en niemand hen erover had ingelicht. Pak Mis legde uit dat ik al een half jaar geleden had aangedrongen op een meeting maar dat er telkens wat was tussengekomen. Een ceremonie, een crematie, de verkiezing van de nieuwe voorzitter enz. Ze moesten dus de hand in eigen boezem steken. Dat kalmeerde de gemoederen en er werd verder nog enkel gepraat over de overlast die de tempel zou kunnen geven bij drukke ceremoniën, het belang van de subak (waterhuishouding) in de rijstvelden waarop we uitkijken en mogelijke tewerkstelling van lokale mensen. Ik werd uitgenodigd om elke zes maanden een vergadering bij te wonen. De uitbating werd met eenparigheid van stemmen goedgekeurd.

Rice field view from Villa Sabandari, one of the luxury holiday hotels in Ubud, Bali
Ongetwijfeld erg houterig kon ik eindelijk opstaan.
Tetelestai!
Dewa pikte feilloos mijn sandalen uit de stapel en we konden naar huis.
Even bijpraten en verslag uitbrengen bij een kopje koffie. Thee in Dewa’s geval.
Het was weer een spannende dag.